
Bij de (her)inrichting van (stedelijke) publieke ruimtes gaat de planvorming doorgaans van grof en abstract naar fijn en gedetailleerd. De vier daarbij behorende fases zijn: Verkenning, Verdieping, Voorbereiding en Uitvoering.
Nadat er een omgevingsvisie is ontwikkeld, wordt er achtereenvolgens een gebiedsambitiedocument, een masterplan en een omgevingsplan gemaakt. Dit wordt vervolgens concreter ingevuld en dan uiteindelijk vastgelegd en uitgevoerd – zie hieronder een voorbeeld van een planningsmodel van de gemeente Rotterdam.
7
De klinkende elementen zijn onder te verdelen in geluiden afkomstig van (a) menselijke activiteiten en de bebouwde omgeving (antropofonie), (b) geluidsproducerende organismen (biofonie) en (c) natuurlijke, niet-biologische krachten zoals water, wind, donder en aardlagen (geofonie);
Onder niet-klinkende elementen vallen bijvoorbeeld de geometrische eigenschappen van een ruimte (lengte, breedte, hoogte, diepte alsmede de vorm: convex of concaaf, plat of golvend), de functie van het gebied (commerciële activiteiten, woongebied, verkeersplein), de aanwezige materialen en stedelijke geometrie die de mate van demping of verstrooiing van geluid bepalen (poreuze materialen absorberen geluid terwijl gladde materialen juist voor veel reflectie zorgen), het klimaat en de aan- of afwezigheid van groen en/of water.
De verkenning zou zich niet alleen bovengronds maar ook ondergronds moeten afspelen. Is de ambitie bijvoorbeeld om een bepaald gebied te vergroenen dan is het niet alleen zaak om te ontharden en wegen en stenige pleinen te reduceren. Ook moet worden geïnventariseerd of de ondergrond voldoende ruimte biedt. Ondergrondse buizen en leidingen maken het vaak onmogelijk om diep wortelend groen aan te planten.De grondtoon van een plek: de alomtegenwoordige (achtergrond)geluiden die vaak niet bewust worden waargenomen maar wel invloed hebben op iemands gedrag en stemming.
Geluidssignalen: geluiden die bewust waargenomen worden omdat ze direct bepaalde informatie overdragen. Denk aan klokken, sirenes, tramwaarschuwingssignalen, etc.
Auditieve merktekens: geluiden die kenmerkend zijn voor een bepaalde locatie (een fontein, marktplaatsen, een stadion, een station), de unieke eigenschappen van een bepaald geluid of de plek waar dat geluid klinkt.
Het ritme van een gebied: welke geluiden zijn verbonden aan specifieke momenten of intervallen (meer verkeersgeluiden in de ochtend en vroege avond; de metro die elke 10 minuten voorbijkomt; spelende kinderen in een park na schooltijd; etc.).
De harmonie van een plek: de mate van overeenstemming tussen de auditieve omgeving en de verwachtingen van (toekomstige) bewoners en/of gebruikers.
Geluidsmaskering: Ongewenste of hinderlijke geluiden kunnen gemaskeerd worden door toevoeging van andere geluiden die doorgaans als aangenamer worden ervaren en goed passen in de omgeving (van natuurlijke geluiden tot active noise control of anti-geluid).
Geluidsbescherming: Het behouden of beschermen van geluiden die als aangenaam worden aangemerkt, van geluiden met cultuur-historische waarde, en van auditieve merktekens, ritmes en harmonieën die de omgeving karakteriseren.
Geluidsreductie: Het terugdringen van de hoeveelheid decibels; zorgen dat er voldoende afstand is tussen de luisteraar en de bron van potentieel ongewenst geluid; het beperken van gemotoriseerd verkeer of andere potentieel geluidsoverlast producerende bronnen (bijvoorbeeld door het inzetten van tijdslimieten).
Geluidsdemping: Voor hogere frequenties: het gebruik van poreuze materialen, honingraatpanelen, poreus asfalt met twee lagen, dicht struikgewas met kleine bladeren; voor midden frequenties: breedbladige planten, absorberende schelpen, houten straatmeubilair, elementen voor opslag gemaakt van klei, ongebakken stenen, poreus plexiglas; voor lage frequenties: holle absorptiemiddelen, concave ommuringen, poreuze ongelijke muren, aarden wallen of hoogteverschillen.
Geluidsvariatie: Mede door de alomtegenwoordige aanwezigheid van gemotoriseerd verkeer en tamelijk gestandaardiseerde woningbouw, klinken steden en dorpen vaak eentonig en homogeen. Het aanbrengen van meer auditieve afwisseling – o.a. door diversificatie in bebouwing en materiaalgebruik, het aanbrengen van (groene) luwteplekken, en straten van verschillende breedtes en met krommingen - draagt bij aan een beter leef- en verblijfsklimaat. (Zie ook Deel 6 - Ontwerpstrategieën).
Geluidstransformatie: Het invoegen of creëren van auditieve elementen die een plek aangenamer of interessanter kunnen maken; dit kunnen natuurlijke, bouwkundige, artistieke, en/of infrastructurele elementen zijn.
In deze fase is het ook belangrijk om te analyseren wat eventuele auditieve ingrepen betekenen voor bijvoorbeeld sociale interactie, biodiversiteit, economische activiteiten, veiligheid en gezondheid (zie hiervoor ook Deel 4 - Geluid en niet-akoestische factoren).
Bron van deze tekst: